Dit is de hoofdrubriek LUCHTDOELARTILLERIE.
Deze rubriek bevat subrubrieken die te maken hebben of hebben gehad met alle facetten van de luchtdoelartillerie vanaf het moment van de oprichting tot de oprichting van het Defensie Grondgebonden Luchtverdedigingscommando (DGLC), de samenvoeging van de luchtdoelartillerie(KL) met de groepen geleide wapens(KLu).
Sinds de proeven met de mitrailleurs uit 1913 was er weinig gebeurd. Toen bij het uitbreken van de oorlog Nederland mobiliseerde op 31 juli 1914 bezat het Nederlandse leger in feite geen luchtdoelgeschut. De oorlogssituatie maakte het bovendien bijzonder moeilijk aan dit gespecialiseerde geschut te komen. In Nederland zelf was onvoldoende kennis en waren geen fabricagemogelijkheden aanwezig. De inventiviteit van artilleristen werd op de proef gesteld.
De van Walcheren afkomstige eerste luitenant A.J. Maas (1883-1939), ingedeeld bij 4 Regiment Vestingartillerie en gelegerd op fort Prins Frederik bij Ooitgensplaat (Goeree-Overflakkee), kreeg in 1915 opdracht met behulp van een aantal Schwartzlose mitrailleurs en vuurmonden de luchtverdediging in de omgeving van Willemstad te organiseren.
Samen met de reserve tweede luitenant der artillerie G. Simons toog Maas aan het werk. In korte tijd boekten zij opmerkelijke vooruitgang. Zij ontwikkelden een affuit voor mitrailleurs met een elevatie van 80 graden en een schootsveld van 360 graden en een speciale opstelling met een gat in de grond voor een grotere elevatie voor geschut. Maas ontwierp bovendien regels voor het schieten met geweren en karabijnen op vliegtuigen en legde een basis voor vuurleiding tegen luchtdoelen.
|
![]() |
|
Affuit voor het vuren op luchtdoelen | Een gat in de grond om hoger te kunnen vuren |
Niet alleen Maas experimenteerde.
Vanaf september 1915 ontwikkelden de Commissie van Proefneming, de Artillerie Inrichtingen en onderdelen van de veldartillerie affuiten waarmee veld en kazematgeschut van de kalibers 6, 7, 10 en 12 cm tegen luchtdoelen ingezet kon worden. Voor de 7 cm bijvoorbeeld construeerde majoor P.D. van Essen in 1915 - 1916 een luchtdoelaffuit in een diepe, ronde sleuf waar in de vuurmond kon draaien en omhoog schieten omdat de staart van de vuurmond erin verzonk. Met verschillende opstellingen werden daadwerkelijk schietproeven gehouden.
Deze eerste aanzetten tot de ontwikkeling van luchtdoelgeschut waren nog primitief. De mitrailleurschutters bijvoorbeeld moesten schatten hoe hoog en snel het vliegtuig vloog en dan vuur uitbrengen op een punt in het verlengde van de vliegrichting. Het laden van de 10 en 12 cm vuurmonden duurde zo lang, dat maar één schot gelost kon worden, bij het volgende was het vliegtuig al buiten bereik van het geschut gekomen.
Aanpassingen van bestaand geschut tegen luchtdoelen was één manier waarop het Nederlandse leger luchtdoelgeschut verwierf. Een andere manier was aankoop van nieuwe vuurmonden in het buitenland. Dit betrof mobiel geschut uit Groot Brittannië, dat op vrachtwagens geplaatst werd. De koop van dit nieuwe geschut en de eigen experimenten brachten de legerleiding ertoe deze bijzondere loot aan de artilleriestam een eigen organisatie te geven: op 1 maart 1917 werden de luchtafweer motorbatterij en de luchtafweerafdeling opgericht. Deze dag wordt beschouwd als het formele begin van de luchtdoelartillerie in Nederland. Beide eenheden bleven echter nog wel onderdeel uitmaken van de vestingartillerie.