INFRASTRUCTUUR GELEIDE WAPENS |
Auteur: Ronald Dorenbos, LKol bd, KLu
Toen de NAVO besloten had tot een dubbele gordel van geleide wapens langs de grens met het Warschau Pakt, moesten er voldoende en geschikte locaties voor de wapensystemen en hoofdkwartieren worden gevonden. Voor de Nederlandse GGWs moest worden gezocht naar geschikte locaties in de toegewezen vakken 7, 9 en 58 t/m 60 (zie hoofdstuk Introductie). Omdat radar niet door obstakels zoals heuvels kan kijken, lag het voor de hand om voor de wapensystemen vooral naar geschikte heuveltoppen te zoeken.
Radarzichtdiagram NIKE-stelling Münster-Handorf anno 1959.
De hoogte van obstructies (in mils) is afgezet tegen de kompasrichting.(foto: NIMH)
Maar behalve een zo goed mogelijk radarzicht moet een geschikte locatie voor een geleide wapeneenheid aan meer eisen voldoen. Zo moet het terrein groot genoeg zijn, mag de hellinghoek niet te groot zijn en moeten er geschikte toevoerwegen zijn. Ook niet onbelangrijk is dat er overeenstemming is met de eigenaar over het gebruik van het terrein. Daarom kwamen terreinen die al in eigendom waren van de Duitse overheid als eerste in aanmerking. Zo vonden sommige NIKE-eenheden hun thuisbasis op de locaties Münster-Handorf, Rheine, Vörden en Nordhorn, alle voormalige vliegvelden van de Luftwaffe tijdens de Tweede Wereldoorlog. Voor de HAWK-eenheden lag de situatie wat lastiger. Omdat het HAWK-systeem bedoeld was voor inzet tegen laagvliegende doelen, was goed radarzicht op lage hoogte nog belangrijker. Geschikte heuveltoppen waren vaak privé-bezit of in eigendom van bosbouwcorporaties. Soms was een natuurlijke hoogte niet voldoende en moest de radarapparatuur op torens of stellages worden geplaatst om voldoende radarzicht te hebben, de zgn. torensites. De gelden benodigd voor de opbouw en inrichting van de operationele, minimaal benodigde infrastructuur werd door de NAVO gefourneerd. Niet-operationele infrastructuur, zoals de rijkswoningen, moest nationaal worden bekostigd. Behalve operationele locaties (‘sites’) waren ook locaties voor hoofdkwartieren benodigd, om nog niet te spreken over huisvesting en faciliteiten (o.a. scholen) voor het personeel en hun gezinnen. Alle vijf de GGWs beschikten over een Groepshoofdkwartier (GHK, ook bekend als Groepslegeringskamp/GLK). Bij de HAWK-eenheden diende het GHK ook als legeringskamp voor het inwonend personeel van de operationele squadrons. De NIKE-squadrons waren dermate ver van het GHK verwijderd dat daar de squadrons over een eigen administratief hoofdkwartier en legeringskamp beschikten. Dit gold niet voor 118, 119 en 220Sq, die bij een naburig GHK ingekwartierd werden. Een NIKE-squadron bestond uit een vuurleidingsgebied, een lanceergebied, een administratief kampement met o.a. legeringsfaciliteiten, keuken, eetzalen en een medische post, en een Nederlandse woonwijk met rijkswoningen: de ‘Siedlung’. De squadroncommandant was hier behalve operationele commandant tevens een halve burgemeester. Een HAWK-squadron bestond uit een enkelvoudige operationele locatie, de ondersteunende faciliteiten waren gecentraliseerd op en nabij het GHK. De vertraging in de oplevering van operationele sites remde de ontplooiing van de eerste geleide wapeneenheden. Zo moesten soms squadrons een locatie delen totdat nieuwe locaties gereed waren. Sommige squadrons opereerden voor trainingsdoeleinden vanaf niet-operationele locaties, zoals 222Sq dat enige jaren een oefenlocatie had op één van de rolbanen van Vliegbasis Twenthe. Het GHK van 4GGW werd initieel ondergebracht in een leegstaande, voormalige suikerfabriek. Personeel van 1GGW werd initieel in Duitse of Britse kazernes ondergebracht. ‘Pionieren’ was het sleutelwoord in de beginjaren van de GGWs. Met de jaren verbeterde de situatie. De GHKs werden voorzien van uitgebreidere faciliteiten zoals een sportcomplex en een personeelswinkel, er kwamen scholen en meer rijkswoningen beschikbaar. Op de squadrons werd veel moeite gedaan om -vooral in eigen beheer- het leefklimaat wat te veraangenamen door b.v. het inrichten van crewrooms. De ervaringen van de Zesdaagse Oorlog (1967) hadden het belang van passieve luchtverdediging aangetoond, onder meer de noodzaak tot camouflage en ‘hardening’: bescherming voor de apparatuur en bunkers voor het personeel. Om die reden werden rond 1970 de missiles groen i.p.v. wit, werden de gebouwen van camouflagekleuren voorzien en werden personeelsbunkers en beschermwallen en -muren voor de apparatuur aangelegd. Met de komst van de Object Luchtverdediging (OLVD) naar de vliegbases werden ook daar infrastructurele maatregelen nodig. Om de FLYCATCHER radar voldoende radarzicht te geven werden per vliegbases een paar heuvels opgeworpen die als operationele posities voor de FLYCATCHER gingen dienen. Voor de HAWK-apparatuur werden andere oplossingen bedacht, zoals het positioneren van de vuurleidingsradars bovenop vliegtuigshelters. Voor de komst van het PATRIOT-systeem moesten de aangewezen sites ingrijpend worden verbouwd. Bij de aanleg van deze sites was hardening al vanaf het ontwerp geïntegreerd. Omdat de oplevering van de verbouwde sites van 502 en 503Sq achterliep bij de opleidingen, moesten deze squadrons initieel vanaf tijdelijke sites opereren. Met het opheffen van de GGWs deed Nederland afstand van de opgebouwde infrastructuur in Duitsland. Een deel van de verlaten operationele sites is inmiddels door de natuur overwoekerd en nauwelijks meer herkenbaar. Andere locaties hebben een herbestemming gevonden zoals opvanglocatie voor vluchtelingen, bedrijvenpark of militair oefenterrein. Onderstaande afbeeldingen geven de voormalige locaties van de geleide wapeneenheden in Duitsland weer.
Geraadpleegde bron:
|