Selecteer de taal

TACTIEK GELEIDE WAPENS

  Auteur: Ronald Dorenbos, LKol bd, KLu

De tactische inzet van geleide wapens werd bepaald door de door de NAVO afgekondigde alarmfase, het actuele luchtbeeld en de algehele operationele situatie binnen het NAVO-gebied.

STO. 
De NAVO-commandant had een aantal opties om de inzet van de luchtverdediging te leiden. Dit gaf hij aan door het uitgeven van een SAM[1] Tactical Order (STO). Indien de verbinding met het hogere echelon verloren ging, gaf het hoogste niveau waarmee nog wel contact bestond een nieuwe STO uit.

De STO gaf onder andere aan:

  • De Identification and Engagement Authority (IA/EA): de NAVO-commandant die bevoegd was luchtdoelen te identificeren en een onderschepping te bevelen. Tijdens crises lag dit niveau zo hoog mogelijk om verdere escalatie van het conflict zoveel mogelijk te voorkomen. Als de vijandelijkheden waren uitgebroken en de luchtoorlog zo'n massaliteit aannam dat het overzicht op hoger niveau verloren ging, kon IA/EA naar de vuurleidingsofficier worden gedelegeerd. Indien de hogere commandant positieve controle uitoefende op de luchtverdediging werd dit Centralised Operations genoemd. Indien de hogere commandant de luchtoorlog slechts monitorde en bij uitzondering ingreep, heette dit Decentralised Operations. Indien er geen contact meer tussen het squadron en een hogere commandant was, was sprake van Autonomous Operations.
  • De Readiness State (paraatheid) van de luchtverdediging (uitgedrukt in minuten of uren, of Battle Stations: onmiddellijk vuurgereed).
  • De Weapon Control Order (WCO): bij Weapons Hold mocht alleen in opdracht van het hogere echelon worden gevuurd (en uiteraard in zelfverdediging). Bij Weapons Tight mocht gevuurd worden op alle doelen die als vijandelijk waren geïdentificeerd.
  • De Weapon Engagement Zone (WEZ). Het NAVO-luchtruim was in een aantal zones verdeeld. Van oost naar west waren dat:
  • De Low Missile Engagement Zone (LOMEZ). Hierin opereerde luchtverdedigingssystemen zoals de HAWK met het doel laagvliegende doelen te onderscheppen. De LOMEZ had een hoogte van grondniveau tot 45.000 ft (ca. 13 km), behalve daar waar de LOMEZ door de HIMEZ werd overlapt; hier was de hoogtegrens 10.000 ft (ca. 3 km).
  • De High Missile Engagement Zone (HIMEZ). Dit was het deel van het luchtruim waarin de NIKE-systemen opereerden. Het hoogtebereik liep van 20.000 ft tot 100.000 ft (ca. 6 tot 30 km), behalve daar waar de LOMEZ werd overlapt; hier was de ondergrens 8000 ft. De HIMEZ kon eventueel verder naar het oosten worden uitgebreid m.n. voor de inzet van nucleaire warheads; dit was dan de Extended HIMEZ.
  • De Fighter Engagement Zone (FEZ). In dit deel van het NAVO-luchtruim waren jachtvliegtuigen verantwoordelijk voor het onderscheppen van vijandelijke vliegtuigen. De FEZ lag west van en deels onder de HIMEZ.
  • Short Range Air Defence Zones (SHORADEZ); hier waren korte-dracht wapensystemen verantwoordelijk voor de luchtverdediging (b.v. rond een vliegbasis of een deel van een landmachteenheid). Een SHORADEZ kon in zowel de FEZ, HIMEZ als LOMEZ ingebed zijn.
 

Degene die de STO uitgaf bepaalde of en welke Engagement Zones geactiveerd waren en eventuele modificaties in hoogte, horizontale afmetingen etc. daarop.

  • De Warhead Control Order (WHCO) voor NIKE. Normaliter was de opgedragen WHCO 'Case III': alleen de inzet van conventionele warheads was toegestaan. Met het voortschrijden van de oorlog kon ook Case I en/of Case II worden afgekondigd waarbij de inzet van nucleaire ladingen geautoriseerd was. Bij Case I was de inzet van nucleaire warheads tegen luchtdoelen boven een voorgeschreven minimumhoogte toegestaan, bij Case II ook daaronder. Case II werd later in de Koude Oorlog niet meer gebruikt.
  • De Air Raid Warning (ARW).De NAVO-commandant gaf hiermee aan welke luchtdreiging er gold: ARW White betekende geen luchtdreiging, ARW Yellow betekende luchtaanvallen mogelijk, ARW Red betekende luchtaanvallen 'in progress'.

ROE(geweldsinstructie). In vredestijd en tot de afkondiging van bepaalde Alert States waren de Tri-MNC's ROEs (de Rules of Engagement/ROE van de drie gezamenlijke hoogste NAVO-militaire autoriteiten (SACEUR, SACLANT en CINCCHAN)) van kracht. Deze ROEs hielden in dat slechts in zelfverdediging op een tegenstander mocht worden gevuurd, of in opdracht van de NAVO-commandant die de Engagement Authority had. Zelfverdediging was van toepassing als een vliegtuig daadwerkelijk het squadron aanviel of daartoe overduidelijke intenties had. Na Cancellation of Tri-MNC's ROEs kon worden gevuurd op doelen in overeenstemming met het gestelde in de STO.

Airspace Control.Vliegtuigen met een offensieve taak (ondersteuning van grondtroepen, aanvallen in het achterland van de tegenstander), verkenningsvliegtuigen en helikopters moesten voor het uitvoeren van hun taak door HIMEZ en LOMEZ vliegen. Het was uiteraard zeer belangrijk dat deze vliegtuigen en helikopters niet door de eigen NAVO-luchtverdediging werden afgeschoten. Om deze blue-on-blue engagements te voorkomen waren procedures vastgelegd: het Airspace Control (ASC). De ASC maatregelen werden automatisch van kracht bij de afkondiging van bepaalde NAVO Alert States.

Allereerst betrof dit het gebruik van Identification Friend or Foe (IFF). Alle NAVO-vliegtuigen werden geacht IFF te voeren. Indien een potentieel doel ondervraagd werd door een geleide wapen-eenheid en het betrof een NAVO-vliegtuig, dan gaf het vliegtuig een positive response die zichtbaar was op de radar-beeldbuis, mits geleide wapen-eenheid en vliegtuig dezelfde code voerden. Omdat de IFF mode 1 en 3 codes ieder half uur wisselden, was grote zorgvuldigheid bij beide partijen geboden om de juiste code te voeren. IFF Mode 4 was een crypto-mode die 24 uur van kracht bleef, echter niet alle NAVO-luchtmachten voerden IFF mode 4.

Indien de IFF van een vliegtuig defect was, was er nog een procedurele manier van identificatie. Dit bestond uit een stelsel van luchtwegen. Zolang een vliegtuig door een luchtweg vloog, moest het -ook indien geen positive IFF response kon worden verkregen- op basis van dit 'track behaviour' als vriendschappelijk vliegtuig worden beschouwd. Iedere acht uur werd een nieuw stelsel van luchtwegen afgekondigd via een Airspace Coordination Order (ACO). De ACO werd ingetekend op een plexiglas plaat en de positie van het gevolgde doel werd gecorreleerd met de ACO. 

Doeltoewijzing en –selectie.Het NIKE-systeem was uitgerust met een Automatic Data Link (ADL). Gedurende Centralised en Decentralised Operations kon een doel middels ADL door het hogere echelon (b.v. het CRC) elektronisch worden toegewezen aan een NIKE-eenheid. De vuurleidingsofficier werd door een zoemer geattendeerd op de doeltoewijzing, gelijktijdig gaf een combinatie van oplichtende lampjes aan wat de opdracht was (search, track, engage, cease fire, hold fire) en gaf een symbool op de radar-scope de doelpositie aan. De ADL-opdracht kon mondeling worden gepreciseerd met b.v. de doelhoogte of het door NAVO toegewezen track number. Zodra het systeem lock had op het toegewezen doel werd dit door de ADL ook weer elektronisch naar de hogere echelons doorgegeven. Ook het fire command en het missieresultaat werden zo aan het hogere echelon gemeld. Het eventuele mondelinge verkeer vond plaats via het GOC; het was niet mogelijk rechtstreeks vanaf het NIKE-squadron met het CRC te praten. Het spraakverkeer tussen het squadron en GOC vond plaats via de hotloop: een conferentieschakeling waarop het GOC en de vier squadrons waren geschakeld. Een soortgelijke maar meer geavanceerde  datalink was vanaf de invoering van het PATRIOT-systeem voorhanden.

Bij HAWK bestond er wel de mogelijkheid voor een Automatic Tactical Data Link (ATDL) doch die had Nederland niet aangeschaft. Doeltoewijzing en -rapportage gebeurde zowel tijdens Centralised als Decentralised Operations uitsluitend mondeling, van CRC naar het Groepsoperatiecentrum (GOC) en van het GOC naar het squadron. Pas na koppelen van de HAWK-eenheden aan de Information & Coordination Central (ICC) van het PATRIOT-systeem was geautomatiseerde vuurleiding bij de HAWK mogelijk.

Bij Decentralised en Autonomous Operations selecteerde de vuurleidingsofficier zelf de doelen. Meestal kwamen meerdere doelengelijktijdig voor onderschepping in aanmerking dus waren er regels voor het prioriteren van doelen. Allereerst was een vast gedeelte van de MEZ aan een GGW toegewezen, hierbuiten waren andere geleide wapen-eenheden verantwoordelijk voor de luchtverdediging. Tussen de vakken van de GGW en die van de naaste buren bestond wel een overlapgebied, hierin kon echter uitsluitend onder toezicht van het CRC worden gevuurd.

Binnen het vak van een GGW hadden de squadrons hun eigen sector: hun Primary Target Area/PTA. Die sectoren overlapten elkaar maar het GOC coördineerde via hotloop en ADL de inzet zodat niet twee squadrons hetzelfde doel zouden bestoken. Als de verbinding tussen GOC en een squadron wegviel, vuurde het squadron uitsluitend op doelen binnen de eigen PTA. De prioriteit lag dan op het doel, binnen de PTA, vliegend van oost naar west, die het eerst de denkbeeldige noord-zuidlijn door het squadron zou passeren. Doelendie ernstige elektronische storing op de rondzoekradars veroorzaakten hadden de hoogste prioriteit omdat die waarschijnlijk naderende formaties vijandelijk vliegtuigen trachtten te maskeren.

Fire Control Orders (FCO). Voor minute-to-minute control van een geleide wapen-eenheid werden mondelinge FCOs tussen squadron en GOC gebruikt. Gebruikte FCOs waren:

  • Search: een opdracht vanuit het GOC om een doel te volgen.
  • Engage: opdracht vanuit het GOC om een doel te bestrijden.
  • Cease Fire: opdracht vanuit het GOC om een doel te blijven volgen maar niet (verder) te bestrijden. Indien er reeds gevuurd was op dit doelkon de onderschepping worden afgemaakt.
  • Hold Fire: opdracht vanuit het GOC om een onderschepping onmiddellijk af te breken (eventueel door Command Destruct op een missile in flight) en de lock op het doel te verbreken.

De BCO rapporteerde terug aan het GOC met:

  • Lock-on report.
  • Engage report.
  • Mission Result report.

SAMSTATREP.Het hogere echelon moest een overzicht houden van de status van alle onderliggende eenheden. Daartoe verstuurden de geleide wapen-eenheden één keer per dag en na iedere wijziging qua (apparatuur)status een SAM Status Report (SAMSTATREP) via het GOC naar het SOC. In zo'n report stond de status van het squadron, eventuele defecte apparatuur, wanneer het squadron dan weer z'n opgedragen status naar verwachting zou innemen en het aantal resterende missiles.

KILLSUM. Periodiek moest het squadron alle succesvolle onderscheppingen aan het GOC rapporteren d.m.v. een Kill Summary (KILLSUM). In het report werden tijd en locatie van de onderschepping vermeld. Het GOC verzamelde de KILLSUMs en diende die in bij het CRC, zodat de NAVO-commandanten informatie hadden over de verliezen aan de vijand toegebracht door de geleide wapen-eenheden.

Jamming report.Indien elektronische storing werd ondervonden moest dit aan het hogere echelon worden gerapporteerd. In dit 'Jamming Report' werd aangegeven de richting van de storing c.q. de positie van het storende vliegtuig, de frequentieband waarop werd gestoord, de aard van de storing ('music' was elektronische storing, 'stream' was mechanische storing ('chaff')) en de zwaarte van de storing (waarbij 'grade three' de zwaarste vorm was waarbij opereren nog nauwelijks mogelijk was).

Mobility. Voor de HAWK- en PATRIOT eenheden waren tactische verplaatsingen van eminent belang. Een tactische verplaatsing werd normaliter door een NAVO-commandant opgedragen om de inzet van de grondgebonden luchtverdediging te synchroniseren met het landoptreden (b.v. om tijdens een vertragend gevecht samen met de landstrijdkrachten geleidelijk terug te trekken) of om ontstane gaten in de missile belt te dichten. In extreme gevallen kon echter een de commandant van een geleide wapen-eenheid zelfstandig besluiten om te verplaatsen als het overleven van zijn eenheid in het geding was. De tactische mobiliteit van HAWK en PATRIOT werd geregisseerd door een aantal berichten:

  • Coverage Mission Order(CMO):  de opdracht aan een GGW om een plan te maken om gedurende een bepaalde tijd in een bepaald gebied luchtverdediging te leveren.
  • Movement Warning Order (MWO): de opdracht aan een geleide wapen squadron om een verplaatsing naar een opgedragen positie voor te bereiden. Na ontvangst van een MWO stuurde het squadron een reconnaissance party (recce) uit naar de nieuwe positie om de route daarheen te verkennen, de nieuwe locatie te beoordelen op geschiktheid en de posities voor de apparatuur te bepalen en in te meten.
  • Recce report: het verslag van de recce omtrent de geschiktheid van de opgedragen locatie en de route daarnaartoe.
  • Movement Execution Order (MEO): de opdracht aan een squadron om op een bepaalde tijd naar de nieuwe opgedragen locatie te verplaatsen en de daar in te nemen paraatheid.
  • Movement Completion Report(MCR): het bericht van het squadron naar het hogere echelon dat de verplaatsing was voltooid met eventuele bijzonderheden.
  • Coverage Report: het bericht naar het hogere echelon met een opgave van het daadwerkelijke bestreken luchtruim na een verplaatsing.


[1]Later SAM/SHORAD Tactical Order: SAM=Surface-to-Air Missile (NIKE/HAWK); SHORAD=Short Range Air Defence, waaronder kanonsystemen)